Zwijg en hoor Mij aan, eilanden:
Onder de naties zullen nieuwe krachten opkomen. Laat ze naderbij komen, laat ze spreken. Ik wil een rechtsgeding met ze aangaan. Wie liet in het oosten de overwinning dagen, wie heeft de bevrijder laten opstaan? Wie levert volken aan Hem uit en onderwerpt koningen aan Hem? Zijn zwaard maakt hen tot stof, Zijn boog laat hen als kaf verwaaien; Hij achtervolgt hen en trekt ongehinderd verder, Zijn voeten raken nauwelijks de grond. Wie heeft dat tot stand gebracht? Wie roept de generaties vanaf het begin? Ik, de HEER, Ik was de eerste en ook bij de laatsten zal Ik zijn. De eilanden zien het met angst en beven, de einden der aarde komen sidderend naderbij. De mensen schieten elkaar te hulp, de een zegt tegen de ander:
‘Houd moed!’ De beeldsnijder spoort de goudsmid aan, hij die met de hamer plet, prijst hem die op het aambeeld slaat. Hij bekijkt het soldeersel, zegt:
‘Het is goed,’ en zet het beeld met spijkers vast, zodat het niet omvalt.
Maar jou, Israël, Mijn dienaar, Jakob, die Ik uitgekozen heb, nakomeling van Abraham, Mijn vriend, jou die Ik heb weggehaald van de einden der aarde, die Ik van haar verste uithoeken terugriep – jou zeg Ik:
Jij bent Mijn dienaar, jou heb Ik gekozen, Ik heb je niet afgewezen. Wees niet bang, want Ik ben bij je, vrees niet, want Ik ben je God. Ik zal je sterken, Ik zal je helpen, je steunen met Mijn onoverwinnelijke rechterhand. Allen die zich fel tegen je keerden zullen gehoond worden en te schande staan. Zij die jou bestreden worden minder dan niets en gaan te gronde. Zij die jou onderdrukten zijn onvindbaar, je zoekt ze vergeefs. De vijanden die jou bevochten zullen verdwijnen in het niets. Want Ik ben de HEER, je God, Ik neem je bij je rechterhand en zeg je:
Wees niet bang, Ik zal je helpen. Wees niet bang, kleine Jakob, arm volk van Israël, Ik zal je helpen – spreekt de HEER -, de Heilige van Israël is je bevrijder.